Preventie decubitus: lichaamshouding
30° semi-fowlerhouding
Om in liggende houding het contactoppervlak tussen de patiënt en het bed te maximaliseren wordt de voorkeur gegeven aan een 30° semi-fowlerhouding (figuur 17a & 17b). Deze houding is aanbevolen als de patiënt gedurende een lange tijd in dezelfde houding blijft liggen, bijvoorbeeld ’s nachts. Bij deze houding zijn de druk- en schuifkrachten het laagst. Om een patiënt in de 30° semi-fowlerhouding te installeren, dient zowel het hoofdeinde als het voeteneinde 30° omhoog getild te worden (3).
Hoe meer het hoofdeinde omhoog wordt gebracht, hoe kleiner het contactoppervlak en hoe groter de druk- en schuifkrachten. Een meer zittende houding moet dus zoveel mogelijk worden vermeden en in duur beperkt worden (3).
Figuur 17a
Figuur 17b
30° zijligging
In zijligging wordt de patiënt in een 30° zijligging ten opzichte van de matras gepositioneerd (figuur 18). Het comfortabel zijdelings positioneren van een patiënt kan gebeuren door gebruik te maken van kussens (3). Leg de patiënt hierbij in een hoek van 30° met de matras. Plooi de benen minimaal ter hoogte van de heup en de knie. Leg het bovenste been achter het onderste met een flexie van 30° ter hoogte van de heup en 35° ter hoogte van de knie. Ondersteun de rug met een kussen zodat er een hoek van 30° gevormd wordt. Bij deze houding is het essentieel dat het sacrum drukvrij is en dat de bilnaad niet steunt op de matras (3).
Figuur 18
Buikligging
Als laatste kan een buikligging (figuur 19) een goed alternatief vormen voor de rugligging, als de toestand van de patiënt dit toelaat (3). De buikligging is niet alleen te overwegen bij patiënten die in buikligging slapen. Bij patiënten met een actief drukletsel ter hoogte van de drukpunten in rugligging kan deze houding ook aangeraden worden. De druk die wordt gecreëerd is laag. Bij deze houding wordt aanbevolen extra maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de tenen en het gelaat drukvrij blijven. Dit kan door het verwijderen van het voeteinde van het bed in combinatie met het meer naar het voeteinde toe liggen van de patiënt. Ofwel kan een kussen worden gebruikt onder de onderbenen. Een drukreducerende matras is aangeraden (3). Door het toepassen van deze houding kunnen andere drukpunten zoals schouders, thorax, bekken, knieën en eventueel tenen en oren, belast worden. Het is aangewezen deze voldoende te observeren.
Figuur 19
Zittende houding
Wanneer een patiënt in een zittende houding wordt geïnstalleerd, is een achteroverzittende houding met de onderbenen op een voetbankje, maar met vrijliggende hielen aangeraden (figuur 20). Wanneer de zetel niet gekanteld kan worden, is het aan te raden om de patiënt goed rechtop te zetten, waarbij de voeten volledig op de grond steunen (3) (figuur 21a & 21b). Een zetel of stoel met armleuningen en voldoende zitdiepte geniet de voorkeur. Met behulp van de armleuningen kan de patiënt zijn houding stabiliseren. Daarnaast is het essentieel om te voorkomen dat de patiënt onderuit glijdt of schuin zakt. Plaats hiervoor bijvoorbeeld een hoofdkussen of een positioneringskussen tussen de patiënt en de armleuning. Als de patiënt niet op een drukreducerend kussen zit, beperk dan de duur van het zitten, aangepast aan het risicoprofiel van de patiënt (3).
Figuur 20
Figuur 21a
Figuur 21b